Dubrovnik - Ragusa tot 1918 - is Kroatië’s duurste stad en de reden daarvoor is niet ver te zoeken. Meer dan twee miljoen toeristen per jaar komen voor het vanaf ‘92 mooi gerenoveerde historisch centrum naar de zuidkust afgezakt. Ze komen en gaan met de auto, mobilhome, het vliegtuig, een cruiseschip of in ons geval met de fiets.
Een wandelingetje rijtjes lopen over de stadsmuren vonden we te duur en dus liepen we wat kriskras door de oude, gezellige steegjes. Op elke hoek kon je lavendelpopjes, sleutelhangers en magneten kopen en overal werd je aan je mouw getrokken om een koffie te drinken of te lunchen. Dat terzijde moeten ook wij de aantrekkelijkheid van Dubrovnik erkennen.
Charlie had ons ’s morgens al verwittigd dat het zou kunnen regenen in de loop van de namiddag en toen de eerste druppels zich lieten voelen, werkten we de blog bij in afwachting van de bus. Met deze laatste hadden we geluk: net toen we bij de halte arriveerden, stopte een bus met eindhalte Molunat, het dorpje waar Jean-Pierre woonde.
We waren aan de vroege kant, dus dronken we nog een aperitiefje in een bar terwijl de BlijvenTrappen-website verder geüpdatet werd. Op wandel naar ‘het laatste huis in Molunat’ - met deze beschrijving moesten we het doen -, reed een auto met Franse nummerplaat ons tegemoet. “Aaah, les Belges,” riep hij in smakelijk Noord-Frans door het raampje. Het begin van een formidabele avond.
Jean-Pierre had pas een week in het ziekenhuis gelegen na heel wat bloedverlies. Verschillende tests hadden nog niets concreets opgeleverd en ook die dag was hij naar de dagkliniek geweest nadat zijn neus hevig bloedde. We stelden voor samen een glas te drinken, maar hij stond erop voor ons te koken. Une promesse, c’est une promesse, vond hij.
Bij een exquise fles Saint-Emilion uit 2009 begon hij honderduit te vertellen. Over zijn jeugd in Steenvoorde, zijn grote avontuur op het onbewoond eiland en over zijn loopbaan als topchef voor verschillende ambassades en in sterrenrestaurants. Wat een figuur, maar vooral wat een onwaarschijnlijk sympathieke man.
De asperges à la Flamande en de pepersteak waren om vingers en duimen bij af te likken. De avond vloog voorbij en we zouden er zonder twijfel nog jaren over spreken.
“Me goan wije,” sprak hij plots in puur West-Vlaams. Zelfs ik kon het hem niet nadoen. Na een hele avond Ch’ti, herinnerde hij zich enkele slagzinnen uit Poperinge. “Je mot eet’n eh” en “Nog een bitje brood meneere.” Geniale afsluiter.