Het eiland Ostroya was uitzonderlijk mooi. Met groen beboste bergen aan onze rechter- en de oceaan met haar vele eilandjes aan de linkerkant, zetten we koers richting ferry naar het vasteland.
Het is jullie misschien al opgevallen dat de meeste eilandjes een naam hebben eindigend op -oya. In het Noors betekent dat zoveel als ‘eiland’, leerden we van Hokun, maar daar komen we later nog op terug.
De oversteek was er een om U tegen te zeggen. Oneindig veel bergtoppen doemden op aan den einder. Jammer dat we ze door het mindere weer niet iets scherper te zien kregen, maar je trekt natuurlijk niet naar Noorwegen voor subtropische temperaturen.
Na een kwartiertje onze ogen te hebben uitgekeken, reden we de boot af en na een kort, pittig klimmetje hadden we een mooi zicht terug op het eiland. Meermaals zegden we tegen elkaar dat de mensen met een huis aan het water werkelijk gezegend waren met een prachtig zicht. Het was heel aangenaam fietsen en op enkele druppels na hielden we het zelfs droog.
Lunchen deden we aan een picknicktafel in Jendem, vlakbij de supermarkt waar we ons net een vers brood hadden aangeschaft. Na onze middagpauze - veel te kort, want stilzitten stond gelijk aan kou lijden - verlieten we de hoofdweg voor een golvende, verkeersluwe straat. Het was langs deze weg dat we (eindelijk) voor het eerst wildlife zagen in Noorwegen; in het veld zat een hert op zijn dooie gemak wat groen weg te smullen.
Niet dat we herten niet meer speciaal vinden, maar het was een roofvogel die onze aandacht won. De impressionante spanwijdte van de vleugels liet ons onmiddellijk vermoeden dat dit wel eens een bijzonder exemplaar zou kunnen zijn. Toen we de witte staart duidelijk waarnamen, wisten we het zeker. Een grote ‘white tailled eagle’, die in deze streek voorkomt, vloog hoog boven ons hoofd. Euforisch volgden we de gracieuze bewegingen en trachtten we een foto te maken. Jammer genoeg was de arend net iets te ver weg om mooi op beeld te vatten, maar we hadden hem ten minste zelf gezien.
Voor we de Malmefjorden helemaal waren rondgefietst (geen ferry deze keer), zagen we nog enkele herten en een broedplaats waar tientallen reigers waren samengetroept. In de Kiwi in het dorpje dat dezelfde naam als het fjord draagt sprongen we nog snel even binnen om avondeten in te slaan. Hadden een koelkast of diepvriezer op onze fiets gepast, moesten we niet elke dag winkelen, maar eigenlijk is shoppen vaak een aangename afwisseling op het fietsen.
Het was te denken dat er nog regen zou komen. Net toen we onze fiets weer wilden opstappen, viel het met bakken uit de lucht. Ons laten natregenen terwijl we ons in een goede schuilplaats bevonden, had dom geweest en in de Kiwi wachtten we uiteindelijk anderhalf uur vooraleer het weer opentrok. Via het wifi-netwerk van de supermarkt zochten we vluchten op naar warmere oorden. Het weerbericht in Noorwegen zag er niet veelbelovend uit en we waren het natte weer kotsbeu.
Ik hoor sommigen denken “als je anderhalf jaar wil rondfietsen, moet je wel tegen wat regen kunnen,” maar na de aanhoudende regen van de voorbije tien dagen hadden we allesbehalve zin om af te koelen en natte regenkledij te drogen te leggen in de voortent. Tegen 16u30 fietsten we verder, maar nog geen uur later dwongen de weergoden ons toch tot stilstand en trokken we misnoegd onze regenkledij aan.
Stilletjes aan werd het tijd om ergens aan te bellen met onze standaardvraag of we ergens onze tent een nachtje kwijt konden. De eerste vrouw die ons te woord stond, sprak (eerder ratelde) enkel Noors en van wat we eruit opmaakten hadden ze dat weekend een trouwfeest en kwam het niet erg gelegen dat we er zouden kamperen. Op de oprit van de tweede woning waar we aanbelden, verwees de dochter des huizes ons door met “ik denk dat er in de volgende straat links een camping is”. Wisten wij veel dat we een paar uur later in haar oude bed zouden slapen enkele huizen verderop (want naar een misschien-camping fietsen doen we niet).
In Kjorsvik werden onze gebeden verhoord. “Yes!” antwoordde de sympathieke Hallstein heel enthousiast toen we vroegen of hij Engels sprak. Engels leren spreken was een van zijn dromen, net als politieman worden of met de auto rijden. De man met het syndroom van Down woont samen met zijn zus Torunn en zijn schoonbroer Sivert en van ons verhaal begreep hij natuurlijk niet veel. Hij haalde Sivert erbij en die riep op zijn buurt Torunn erbij. Ze hadden onder hun huis een leegstaand appartement waarin we toch veel beter terecht konden dan in onze tent.
We kleedden ons snel om en maakten kennis met onze gastheren en -vrouw. Torunn toverde lekkere sandwiches tevoorschijn en aangezien net twee van haar zussen op visite waren geweest, stond er ook nog chocoladetaart op tafel. Heerlijk! We genoten als twee kleine kinderen.
De klik met de familie Sande-Loseth zat meteen goed en omdat de kans bestaande was dat het zou regenen de volgende dag, namen ze ons met de wagen mee naar de Atlanterhavsvegen en de Storseisundbrua. Die indrukwekkende weg (zoek maar op met Google Images) zouden wij de dag erna fietsen - grapje, pas drie dagen later -, maar omdat de bijna ondergaande zon toen net doorbrak, wilden zij niet het risico lopen dat we de weg enkel bij slecht weer zouden zien.
Op de terugweg zagen we nog een kudde van zeven volwassen herten. Wat een topdag! Omdat een broer van Torunn - ze waren met negen thuis, dus ze heeft wel wat broers en zussen - de dag erna op vakantie vertrok naar Kreta, passeerden we nog even om een goede reis te wensen. De aandachtige lezer heeft door dat er nog een puzzelstukje op zijn plaats moet vallen. We kenden het huis waar Sivert halt hield; daar had iemand ons namelijk doorverwezen naar een camping. Yvonne, het nichtje van de familie, had tot voor kort zelf in ‘ons’ appartement gewoond en zo kwam het dat wij in haar bed sliepen.
Pas tegen half elf kwamen we terug bij hen thuis aan en babbelden we honderduit na. “Jullie zullen wel honger hebben,” en voor we het wisten stond Torunn spek met eiren te bakken als midnight snack. Wat een ongelofelijk hartelijke en genereuze ontvangst. En dat was nog maar het begin…