Dat de wind tegenblies hielp ons niet echt vooruit. Daarnaast was het landschap allerminst boeiend: veel bebouwing en geen zicht op de zee noch op de bergen. Drieënnegentig kilometer hard werken zonder veel pret. Fietsen om te fietsen zal nooit ons ding zijn.
Het was aan de frisse kant, dus vroegen we in een bar of we onze lunch er mochten opeten als we iets dronken. Natuurlijk! En Albanië liet zich weer van haar meest gastvrije kant zien. Drie broers betaalden onze consumptie en vroegen waar we vandaan kwamen. “Januzaj,” riep een enthousiast wanneer we hun vraag met “Belgium” beantwoordden. Gelukkig kwam wat later een vriend van hen die wat Engels sprak, anders was de conversatie snel voorbij geweest.
Puur op wilskracht fietsten we verder tot in Golem, waar we hoopten een open hotel te vinden. Na de ervaring in Dhermi gingen we daar niet meer zomaar vanuit. Het eerste gebouw in een lange rij van hotels was nog in volle voorbereiding. “Vrijdag zijn we misschien open,” maar daar waren we niet mee geholpen natuurlijk.
Nummer twee, Hotel Krenari, was wel een succes. Een heel sympathieke eigenaar die nog vijfentwintig jaar in Bari had gewoond hielp ons aan een kamer met elektriciteit, warm water en internet. Dat was lang geleden.
Zo goed als alle restaurantjes en snackbars in het dorp waren gesloten, dus was de keuze snel gemaakt. Ik nam een lekkere pasta met zeevruchten en Wouter ging voor de tortellini met ham en room. Dik verdiend!