Al na enkele meters moesten we teruggrijpen naar de kleinste versnelling. Ons lichtste verzet draaide overuren, maar in eerste instantie tilden we daar niet te zwaar aan. Toen we na een kilometer het asfalt onder onze wielen zagen verdwijnen, beseften we echter dat het wel eens een heel zware etappe zou kunnen worden.
Over een weg die meer weghad van een ezelspad kropen we tegen de berg op. We gingen amper vooruit, maar hadden wel een prachtig zicht over het Tomorri-massief en over de grillige beboste heuvels die zich voor onze ogen uitstrekten.
Naast al het natuurschoon was het genieten van het leven dat bleek te hebben stilgestaan in de geïsoleerde bergdorpjes. Ezels zijn hier nog echte lastdieren, het werk op het veld wordt nog met de hand gedaan en water komt steevast uit een van de vele bronnetjes. Hiervoor kom je naar een land als Albanië.
De stijgingspercentages waren moordend en in de korte afdalingen moesten we steevast vol in de remmen om niet van het pad te storten of het risico te lopen dat onze stalen rossen uit mekaar vielen. Het hoefde dan ook niet te verbazen dat we bij lunchtijd, na drieënhalf uur zwoegen, slechts vierentwintig kilometer hadden gefietst.
Auto’s zagen we zo goed als niet en net op ons lunchplekje zagen we een van de weinige voertuigen die het aandurfden hier naar boven te komen - een schoolbus nota bene - in panne vallen. Voor de schoolkinderen zat er niets anders op dan te voet verder te gaan. Geloof ons maar, ‘no walk in the park’.
We bevonden ons nu diep in het onherbergzame binnenland en het landschap werd zo mogelijk nog mooier. Met elke gewonnen hoogtemeter werd het zicht spectaculairder en net wanneer we dachten dat we nooit nog een levende ziel zouden tegenkomen, passeerden er zeven 4X4’s uit Slovenië. Vol ongeloof keken ze ons vanuit hun stalen dozen op monsterbanden aan. Het zou trouwens niet de laatste keer zijn dat we hen die dag tegenkwamen. Blijkbaar hadden zij meer nood aan rust dan wij.
De bergweg werd slechter en slechter en de dikke kiezel en de percentages die zonder twijfel boven de 15% gingen, noopten ons tot bovennatuurlijke prestaties. We zagen af en konden niet anders dan af en toe voet aan de grond te zetten, maar geen enkele keer moesten we onze fietsen naar boven duwen.
Om 16u bereikten we afgepeigerd het hoogste punt van de etappe. Er stonden zevendertig (ja, zevenendertig) kilometer op de teller en we hadden er nog achtendertig (achtendertig!) te gaan tot de gewenste bestemming. We geven niet snel op, maar we waren realistisch en beseften dat we dat niet meer zouden halen.
In de afdaling gingen we amper sneller dan bergop en rond 18u twijfelden we net voor de laatste klim om ‘in the middle of nowhere’ onze tent op te zetten. Wegens de voorspelde regen en het gebrek aan eten in onze tassen, gingen we toch maar door.
Tijdens de laatste, verschrikkelijke afdaling - we waren de weg intussen meer dan beu - begon het te schemeren en rond 19u zagen we in de verte Ballaban liggen. In het aanpalende huis van een klein tankstation vroegen (lees: smeekten) we of we er onze matjes ergens kwijt konden. De vriendelijke familie legde ons met de glimlach te slapen en klapten zelfs twee sofa’s uit.
Onder escorte van de twaalfjarige kleinzoon die een beetje Engels sprak, ging het naar het dorpscafé waar ze warme maaltijden serveerden. Ik at schaap met aardappelen, Katrien rijst met groeten, maar beiden zaten we met onze gedachten al onder de lakens op de slaapzetels.
De eenenzestig kilometer dwars door het Albanese binnenland en de 1549 hoogtemeters (een nieuw record) hadden hun tol geëist en om 21u ging het licht letterlijk en figuurlijk uit. Aan de avontuurlijke vakantiefietser kunnen we niet anders dan deze route aan te bevelen, maar bezint eer ge begint. Hoewel het een waanzinnig mooie dag was, en we deze herinnering nooit meer willen afgeven, zouden we er geen tweede keer aan beginnen!