Ragusa werd na de aardbeving van 1693 opnieuw in barokke stijl opgetrokken, net zoals Modica en Noto, het stadje dat we de volgende dag zouden bezoeken. Het oude stadsdeel Ibla ligt wat buiten de moderne stadskern en is prachtig tegen de rotsen gebouwd. Haast onvoorstelbaar hoe sommige huizen er ooit tot stand zijn kunnen komen.
Aangezien we de bus tot Modica hadden moeten nemen om daar over te stappen naar Ragusa en vervolgens de lokale bus naar Ibla te nemen, was het al tegen 13u toen we aan onze culturele uitstap konden beginnen. Middenin de siësta natuurlijk. De toeristische dienst was gesloten en dus zat er niets anders op dan ons te behelpen met de pijltjes naar de hoogtepunten die hier en daar waren neergepoot. Het mooiste naar onze mening: niet het overaanbod aan kerken, maar de kleine steegjes en het zich op Ibla vanop de trappen van de Santa Maria delle Scale.
Over de ratio werken/bezoeken konden we niet klagen. Zondag gingen we naar Noto, een van de belangrijkste baroksteden in Italië (beweert Wikipedia). Door de Porta Reale trokken we de binnenstad in en gelukkig konden we ditmaal wel een plannetje op de kop tikken bij de toeristische dienst. Niet dat we konden missen: de belangrijkste bezienswaardigheden lagen alle langs de Corso Vittorio Emanuele.
Het toeristenmenu dat we doorgaans proberen te vermijden, maar een van onze weinig opties was, bleek een voltreffer: een groot bord lekkere antipasti, een pasta al ragu voor Wouter en alla norma voor mij, een vitello (de secondo stelt zelden meer voor dan een lap vlees) en een flinke karaf rode wijn. Gelukkig aten we laat ’s avonds.
Terug ‘thuis’ staken we samen met Daria en Vito de handen uit de mouwen om een grote lading olijven te bereiden. Deze hadden drie dagen in de zon gelegen en het was tijd om ze te marineren. Een uur lang stripten we allerhande kruiden van hun takjes (tijm, munt, wilde venkel en marjolein) en sneden we sinaasappelschillen in fijne stukjes.
Er viel wat werk in te halen en maandag waren we dan ook de hele dag in de moestuin te vinden. ’s Avonds zagen we heel duidelijk het werk dat we verricht hadden: het ruwe grasveld was met handenarbeid (en een klein beetje hulp van de ‘motozappa’) omgetoverd tot een verzorgde en afgewerkte moestuin. In een deel hadden we bonen geplant en in een ander staken we bamboestokken in de grond om er erwten tegen te laten groeien. Deze plantten we dan wel binnen in yoghurtpotjes zodat ze konden kiemen, het zicht op het bamboeveld was niet slecht.
Nadat we met de stenen die we uit het ruwe grasveld hadden verwijderd een kanaal hadden gemaakt in de moestuin, ontdekten we op dinsdag dat het slechte weer op zee wel eens roet in ons eten zou kunnen strooien. We wilden graag naar Malta vertrekken de volgende dag, maar op hun website kondigde Virtu Ferries aan dat geen enkele boot zou uitvaren. Mogelijk tot en met vrijdag, uiteindelijk tot en met zondag! De boot dinsdag voer gelukkig wel nog en zo kwam het dat Daria ons na de lunch naar Pozzallo reed. Er was wat vertraging, de zee was vrij wild en Dany de Vito in “Deck the Halls”, de geselecteerde kerstfilm op de boot, kon ons slechts matig boeien, maar het weerzien met erasmusvriend Albert die ons in de haven van Valletta kwam oppikken en het feit dat we om 22u ’s avonds in t-shirt nog een terrasje konden doen, maakten alles goed.
Woensdag, donderdag en vrijdag hingen we de toerist uit. Jammer genoeg lagen de temperaturen plots een stuk lager, was er heel veel wind en moesten we op tijd en stond schuilen voor een stevige regenbui.
Tot 1964 was Malta een kolonie van het Verenigd Koninkrijk en verschillende Britse invloeden zijn nog steeds merkbaar: men rijdt links, Engels is een officiële taal, in de pub drink je matig getapte ales en stopcontacten zijn niet compatibel met onze Europese stekkers. Er hingen bovendien overal Britse vlaggen, maar dat zou kunnen te maken hebben met het feit dat the Queen op bezoek was in het kader van een Commonwealth Summit.
Valletta is de kleine, maar mooie hoofdstad van Malta. Het voelde aan alsof we in het filmdecor van een Grieks-Romeins epos rondwandelden. Niet verwonderlijk dat o.a. Troy en Gladiator hier zijn opgenomen. Goed bewaarde mastodonten van stadsmuren, uitkijktorens en forten, smalle steegjes met trappen, de zee die op het einde van zowat elke straat te zien is en prachtige huizen met dito balkons. We hadden geluk dat we een van deze huizen ook binnenin konden bezichtigen. Joanna en Henry, de zus en schoonbroer van Albert, nodigden ons namelijk uit voor het diner op woensdag.
Waw! Met verstomming werden we geslagen. De woning telde zessenhalve verdieping en stond bol van de architecturale vindingrijkheid. De vloeren aan de achterzijde van het huis waren bijvoorbeeld telkens uit glas gemaakt, zo kon je vanop de bovenste verdieping helemaal tot beneden in de kelder kijken. In die kelder was overigens een zwembad in aanbouw. Tussen verdieping twee en drie zat een authentieke geheime kamer waar een stenen wenteltrapje naar leidde - daar sliep de au-pair - en uit het aan de eetkamer grenzende salon, een meter hoger, schoven ze een lange eettafel tevoorschijn die anders verstopt zit in de vloer. We zouden bijna vergeten te vertellen hoe heerlijk de pompoenrisotto smaakte.
Donderdag namen we de bus naar de tempels van Hagar Qim (onuitspreekbaar in het Maltees) en Mnajdra (al uitspreekbaarder). Hoewel Malta een klein eiland is, was het toch een lange rit met overstap. De tweede bus hadden we, op een oudere man na, voor ons alleen. Hij had ons horen vragen naar de tempels en gaf vol overgave tekst en uitleg bij alles wat we onderweg zagen. De buschauffeur droeg eveneens haar steentje bij door héél traag te rijden. Uiteindelijk kwamen we in de gietende regen aan bij de megalithische meesterwerken. De ruïnes zijn de oudste vrijstaande tempels ter wereld. Ja, zelfs ouder dan de piramides. Straf dat men in drieduizend voor Christus zo’n bouwwerken kon rechttrekken zonder machines. Met blokken tot twintig ton zou dat zelfs vandaag geen evidentie zijn.
De tempels zijn mooi, mede door hun ligging aan zee, maar het is jammer dat er een tent/hoes over is geplaatst om de broze kalksteen te beschermen tegen weer en wind. En wind was er!
Op onze weg terug wierpen we een snelle blik op de Blue Grotto en waren we een oudere man zeer dankbaar voor een lift naar de busterminal.
Albert stond ’s avonds achter het fornuis terwijl hij ons in zijn home-cinema naar Munich liet kijken. Ook deze film werd hier opgenomen en het was leuk om de hoekjes en pleinen te herkennen waar we zelf al voorbij wandelden.
Naast Valletta zijn nog drie andere stadjes de moeite: Isla, Bormla en Birgu (of bij hun Engelse naam Senglea, Cospicua en Vittoriosa - kwestie van het niet te ingewikkeld te maken). Deze drie gaan samen door het leven als the Three Cities. We stapten iets verder van de bus om eerst fort Rinella en fort Ricasoli te bekijken. Het eerste viel af omwille van zijn toegangsprijs - twaalf euro voor een kanon van honderd ton… we zouden het wel eens bekijken via Google Images - en het tweede kon je niet betreden, maar was gelukkig ook van buitenaf mooi. Meerdere scènes van Game of Thrones werden hier trouwes opgenomen en daarmee sluiten we ons scala aan voorbeelden uit de filmindustrie.
Vittoriosa is de grootste stad en heeft het meest te bieden: indrukwekkende verdedigingsmuren onder de vorm van een dubbele gordel, enorme kerken, fort Saint Angelo, gigantische privéjachts, het zicht op Valletta en kleine straatjes waar je voor je het weet verloren loopt. Wie hier twintig jaar geleden op vakantie zou zijn gekomen, had aan een fotorolletje van zesendertig zeker niet genoeg gehad.
’s Avonds deden we ons in het aangename gezelschap van Albert tegoed aan een typisch Maltese fenkata. Een volledig konijn in een look-en-wijnsaus met frietjes was nét te veel, maar het was een appetijtelijk alternatief op het Belgische konijn met pruimen.